Evarist krijgsgevangen

Duizenden Belgische soldaten worden in de eerste oorlogsdagen krijgsgevangen genomen, zo ook Rist. Samen met een aantal andere soldaten van zijn regiment wordt hij op 12 mei 1940 gevangen genomen in Hoeselt, commandopost van zijn regiment.

Evarist:"De volgende dag werden we naar het station geleid en met 50 man per wagon, in beestenwagens gestopt.  Heel de dag en een stuk van de nacht zaten we daar opgesloten, zonder eten en drinken. De trein stopte uiteindelijk tussen Hamburg en Hannover, in Fallingbostel. Daar werden we binnengeleid in kamp Stalag XIB. 

Het kamp zag er uit zoals de concentratiekampen die je later op TV zag: omringd door prikkeldraad waarop elektrische stroom zat en op de hoeken hoge uitkijktorens, bemand door schildwachten, bewapend met mitrailleurs.

 We ‘logeerden’ er in reuzegrote tenten en moesten er met 300 man slapen in tenten waar we ons amper konden in bewegen. 1,5 meter per gevangene, meer was niet voorzien.

Er lagen planken op de grond met wat stro. Drie maanden heb ik daar zo geleefd, dag in dag uit. Ik heb die drie maanden amper kunnen slapen.

We kregen per dag 1/5 van een broodje en ’s middags wat watersoep. Af en toe kwam een vrachtwagen het kamp binnengereden met een lading kropsla. We moesten dan in de rij gaan staan en kregen elk een krop sla. De sla wassen deden we aan een kraantje en dan…… blaadje per blaadje oppeuzelen, zoals konijnen. Je  leed er veel honger en wist nooit of je de volgende dag eten kreeg. Als ik rechtstond, werd het zeer dikwijls zwart voor mijn ogen.

 Er waren ook ‘toiletten’. Aan de rand van het kamp was een gracht van ongeveer 20 meter lang. Boven die gracht was een plank en daarop moesten we gaan zitten. Open en bloot in de frisse lucht.

Er waren wasplaatsen voor ons ondergoed: één truitje, één soldatenhemd en één slipje. Dat moesten we natuurlijk zelf wassen en spoelen. We hadden geen zeep. Om de was te drogen, moesten we er mee buiten gaan staan in de wind. Iedere dag was er een uurtje gymnastiek onder leiding van Belgische officieren. Verder hadden we heel de dag niets te doen.

Men vroeg ons of we buiten het kamp wilden gaan werken bij de boeren. In het kamp zaten, afgescheiden door prikkeldraad, Belgische officieren waarmee we af en toe konden praten. Zij zeiden ons dat we veel meer en beter eten zouden krijgen als we ons aangaven om bij de boeren te gaan werken, maar ook dat ze ons dan langer zouden vasthouden. Achteraf heb ik vernomen dat het de waarheid was.

 Ik heb er één keer moeten werken toen ik op verboden terrein ging wandelen. Men was er grond aan het opladen en ik werd verplicht om te helpen maar ben er na een uurtje ongezien kunnen vertrekken.

 Op een dag mochten de gevangenen een Heilige Mis bijwonen, te communie gaan en biechten. Voor de gelovigen onder ons was dat zeer welgekomen. We konden tijdens de plechtigheid eindelijk in alle stilte en rust nadenken over onze situatie, over onze familie.

We organiseerden trouwens ook op eigen houtje religieuze bijeenkomsten waaruit ik veel kracht kon putten.
Op 21 juli, de Belgische nationale feestdag, kregen we door bemiddeling van de Belgische officieren elk vijf sigaretten. Een luxe!”